Samen sterk

Er zijn eens een merel, een konijn, een waterrat en een vlo. Ze leiden allemaal een heel verschillend eigen leventje. De merel fluit de hele dag relaxed een deuntje, vliegt zo af en toe een stukje en pikt eens een worm uit de grond. Het konijn huppelt in het zachte verende gras en eet met smaak van malse blaadjes. De waterrat buitelt op z’n rug, z’n buik en weer terug in een helder beekje en graaft wat gaten. (Hij speelt eigenlijk de ganse dag door.) En de vlo maakt misbruik van alle drie.

Op een dag komt meneer Luchtvervuiling langs: Een grote auto, waarbij een heleboel fabriekspijpen uit het dak komen. Merel heeft er veel last van. Het stinkt en het is ook niet lekker vliegen. Dat vertelt merel aan vlo, waterrat en konijn. Vlo vliegt altijd mee dus hij heeft ook wel wat gemerkt, maar waterrat en konijn leveren voedsel genoeg. Waterrat, konijn en vlo betuigen hun diepe medeleven. En stiekem denken ze: “Het is vervelend voor merel, maar ik heb er geen last van.”

Meneer Luchtvervuiling gaat weg en merel kan weer vrij ademen en vliegen. Dan komt meneer Bodemvervuiling langs. Het is een heel groot varken, dat maar niet ophoudt met poepen. Konijn heeft er erg veel last van. Het gras wordt geel en het smaakt nergens naar. Ook wordt haar mooie witte vacht heel vies van die poep. Ze gaat te rade bij merel, vlo en waterrat. Merel heeft zoiets van: ”Wat zal ik je helpen, als ik een probleem heb, ben je er ook niet” en ze betuigt alleen haar medeleven. Vlo heeft genoeg aan merel en waterrat, maar ze mist het gehuppel van konijn wel. En waterrat denkt: “Ik zit goed in het water.”

Dan komt meneer Watervervuiling langs. Het staartje van meneer Bodemvervuiling is nog maar net uit zicht verdwenen of daar staat tie: Een grote smerige olievlek. Alle gangetjes van waterrat slibben dicht. Hij krijgt het koud en wordt ziek van de olie in z’n vacht. Merel en konijn hebben zoiets van “Lekker puh” en vlo, ach die vermaakt zich nog wel. Gelukkig vertrekt ook meneer Watervervuiling weer. En iedereen is opgelucht. Maar dat duurt niet lang.

Dan komt het gedrocht dat olievlek, varken en auto met fabriekspijpen in één is: meneer Totaalvervuiling. Vlo ziet heel zijn makkelijke bestaan in rook op gaan. Ook de andere beesten worden erg ongelukkig. “Hier moeten jullie toch echt wat aan doen”, zegt vlo. Het lijkt er toch aardig op dat meneer Totaalvervuiling niet vanzelf zal verdwijnen.

En sámen maken ze een plan en sámen voeren ze het echt uit ook. Dat is teveel voor meneer Totaalvervuiling. En hij maakt dat hij wegkomt. Vanaf dan leven merel, vlo, waterrat en konijn vredig samen en niet meer langs elkaar heen.

Roodkapje en de goede wolf

Roodkapje was een kreng van een kind. Andere kinderen wilden niet met haar spelen omdat ze hun speelgoed kapot maakte en omdat ze altijd ging janken om haar zin te krijgen. Daarom speelde roodkapje alleen in het bos. Ze kerfde hartjes met haar naam in bomen. Ze rukte takken af. Ze vertrapte lieveheersbeestjes. En ze trok de vleugels van vlinders uit. Ook ving ze vogels in haar netten en konijntjes in haar vallen. En ze schoot met echte pijlen op de ogen van reeën.

Toch woonde Roodkapje in een schattig rood huisje midden in een natuurreservaat. Haar ouders waren dol op haar. En ze kreeg alles wat haar hartje begeerde. Thuis was ze altijd heel zoet. Op een dag vroeg haar moeder of ze een mand met lekker en gezond eten aan haar zieke oma wilde brengen. “Natuurlijk mama”, zei Roodkapje. Ze had helemaal geen zin om de mand naar de andere kant van het bos te brengen. En ze dacht: “Wat moet dat oude wijf met al dat lekkers”. Maar ze ging meteen op weg.

Toen ze goed en wel uit zicht van het schattige rode huisje was, spreidde ze het kleed, dat over de mand lag, op de grond. Zachte zonnestralen liefkoosden haar wangen, terwijl ze de mand van haar zieke oma plunderde. De sinaasappels, boterhammen en het avondeten smeet ze op de grond. En ze at de chocolade, drop, snoepjes en taart allemaal op. Volgevreten viel ze in slaap.

Bomen kunnen niet veel doen. Lieveheersbeestjes, vlinders, vogels, konijnen en reeën pesten geen mensen. Maar de mieren gingen tot de aanval over: Ze poepten op het gezonde eten en ze prikten Roodkapje waar ze maar konden. Ook de wijze wolf was ondertussen heel boos geworden. Toch deed hij Roodkapje niets.

Hij zat alleen naast het kleed naar een oplossing te zoeken. “Hoe leer ik dit meisje toch om lief te zijn”, dacht hij. Roodkapje werd wakker. Ze zag de wolf en rende jankend naar huis terug. Daar vertelde ze en wild verhaal over een grote zwarte wolf. Haar vader pakte direct zijn geweer en schoot de wolf neer. Nu schieten mensen nog steeds op wolven, terwijl wolven mensen eigenlijk helemaal niets doen. Niemand heeft zich ooit afgevraagd hoe Roodkapje aan al die mierenbeten kwam.

Het meisje met de lucifers...

In een land hier ver vandaan, in het hoge noorden, leefde eens een heel arm meisje. Ze was zo arm dat ze niet naar school kon. In plaats daarvan moest ze van haar wrede ouders lucifers verkopen langs de deur. Ze noemden het ook wel zwavelstokjes omdat er in de kop van lucifers zwavel zat.

Het was winter en ontzettend koud. Omdat ze de dag ervoor helemaal niets verkocht had, moest ze nu op blote voeten door de sneeuw. Ze mocht pas weer thuiskomen als ze al de lucifers verkocht had. De kleren, die ze aanhad, waren helemaal versleten. Het meisje liep bibberend van deur tot deur. Niemand kocht meer lucifers omdat ze al een gasaansteker hadden.

Toen het donker werd hield het meisje er mee op. Ze barste van de honger. En ze ging om eten bedelen bij een lieve oude vrouw, die haar aan haar overleden grootmoeder deed denken. Gelukkig kreeg ze wat en ze mocht zich ook even komen warmen bij de verwarming.

Maar ze had wel een probleem. Ze mocht pas terug naar huis als ze al de lucifers verkocht had. Dit vertelde ze aan de lieve oude vrouw. Die vrouw vroeg hoe ze de lucifers altijd aanprees. Zij zei “gewoon als ouderwets goede lucifers.” “Kijk”, zei de vrouw “Daar zie ik nog wel mogelijkheden. Tegenwoordig zijn er zoveel new agers. Daar moet je op inspelen. Je moet zeggen dat het geluksstokjes zijn. Dat je als je één opsteekt mooie visioenen krijgt. En maak ze dan direct ook een stuk duurder.” Zo gezegd zo gedaan. En het mooiste komt nog: De lieve oude vrouw adopteerde haar en ze mocht voortaan gewoon naar school.

Mijn baas? Een lastig mens!

Veel honden zullen mij misschien benijden. Ik word drie keer per dag uitgelaten en loop regelmatig in een natuurgebied. Ik heb een mooie rotan mand. En ik krijg twee keer per dag eten. Dat kan een prima kwaliteit krachtvoer zijn, blikvoer of (en dat vind ik het allerlekkerst) pens. Eens per dag krijg ik een heerlijk bot. Toch vind ik mijn baas een lastig mens.

Dat begint ’s morgens al. Ze kan moeilijk uit bed komen. Eerst drinkt ze koffie en eet ze koekjes. Dan gaat ze douchen. En al die tijd moet ik het maar ophouden. Buiten doet ze me meteen aan de riem, terwijl ik veel liever losloop. Op de dijk laat ze me vrij.

Ze gooit dan met de bal. Maar erg ver kan ze niet gooien. Ik apporteer natuurlijk fantastisch. Ze loopt me ook eigenlijk altijd te langzaam. Ik kan veel sneller. Als ik lekker aan het spelen ben met andere honden en nog wel uren kan doorgaan, fluit ze me. Als ik dan niet kom, loopt ze gewoon weg. Hoevaak ik niet op haar moet wachten als ze weer eens een bekend mens tegenkomt...

Ik heb een halsband om, waaraan ik niet eens kan trekken. Regelmatig zie ik andere honden met zo’n fantastisch uitrolbare lijn. Soms ruik ik aan een drol van een andere hond dat er nog iets lekkers inzit maar als ik er dan van snoep wordt mijn baas heel kwaad. Ik mag niet eens vogels en wild opjagen en zij doet dan helemaal niet mee.

Mijn baas is zelfs zover gegaan dat ze me meenam op cursus: zitten, volgen, liggen, wachten, komen en nog meer van die onzin leerde ik daar. Elk jaar laat ze me prikken door de dierenarts. Ze heeft me ook nog laten steriliseren, zodat ik nooit van mijn leven jongen zal krijgen. En dat leek me juist zo leuk.

Soms moet ik naast de fiets rennen. Levensgevaarlijk is dat. We hebben al twee keer bijna een ongeluk gehad. Ze gaat regelmatig weg zonder mij. Ik blijf dan helemaal alleen in huis achter, terwijl ik best mee wil en dat duidelijk aangeef. Ik mag niet eens op de bank of op de stoel. Als ik dat toch gedaan heb, tijdens haar afwezigheid, ziet ze dat meteen.

Boven mag ik ook niet komen. Haar vriend mag dat wel. Als ze beiden boven zijn, ga ik lekker piepen. Ze zullen het weten wat ze me aandoen. Ik krijg pas na haar eten voer. Ik wil best wel eerder voer krijgen. Het is ook altijd te weinig. Tussendoor eet zij toch ook. En hoewel ik dan heel lief kijk (zij noemt het bedelen), krijg ik toch niets. Maar als ik zo eens om me heen kijk naar de bazen van andere honden en met de honden praat, heb ik het toch nog best getroffen. Alle mensen hebben wel wat. Ik word in ieder geval genoeg beloond met hondenkoekjes en geaaid.

Lotte is weg

Het was al een tijdje geleden dat zijn moeder zelfmoord had gepleegd. Nu leefde hij alleen met zijn vader. En het mooiste moment van de dag was altijd het samen slangen voeren. Ze hadden er meerdere, maar de wurgslang was zijn favoriet.

Vader en zoon genoten van de doodsangst van de levende ratten en muizen, die ze voerden. Vluchten konden ze nooit. Vooral het moment dat hun oogjes uitpuilden, bracht veel genot. Vaak deden ze zich voor als echte liefhebbers van ratten en muizen. In de winkel waren ze wat duur. Maar ze hadden een goed adresje voor slangenvoer. En soms lukte het wel ze van één of andere dombo van Marktplaats goedkoop te krijgen.

Voor het slapen gaan aaide Richard altijd even de wurgslang. Dat was hij die bewuste avond ook van plan. Maar Lotte was weg. In paniek schreeuwt hij naar zijn vader: “Lotte is weg”. Zijn vader rent meteen naar boven. “Dat komt wel goed hoor kleine Richard. We vinden hem zo.” Maar in de slangenkamer is hij niet. En het raam staat open omdat het zo heet is. Ze zoeken een uur en dan geven ze het op.

“Nu moet ik de politie bellen”, zegt pa. “Krijgen we haar dan weer terug?”, zegt Richard. “Ik moet het in ieder geval melden. En ja, als het goed is, krijgen we haar dan weer terug.” Zijn vader belt en geeft een signalement. De politiefunctionaris is er niet zo blij mee. Er wordt groot alarm geslagen. De slang is heel gevaarlijk.

Kinderen mogen niet meer buiten spelen. Maar de slang wordt die nacht en de komende dag niet gevonden. In de buurt maken ze er grapjes over. De volgende ochtend komt de jongen niet zoals altijd het eerste naar beneden… Richard en Lotte worden in innige omhelzing op bed gevonden.

Vogelspin in Amsterdams hotel

Ineens ziet hij een grote zwarte spin als hij staat te douchen. Bjorn schrikt zich dood. Hij sprint de douchecabine uit. Druipend vertelt hij zijn vriendin Ilja wat hem net is overkomen. Zij gelooft er niets van “Het zal de hasj wel zijn!” “Ga dan zelf kijken.” “Waar zit hij dan?” “In de douchecabine.” Hij hoort een rauwe kreet. En in een oogwenk staat ze weer in de kamer.

“Dat is een vogelspin”, zegt ze. “Ik weet het zeker. Geef me je telefoon eens dan zoek ik het op.” Even later laat ze hem het plaatje zien. Het is een mannelijke vogelspin uit Zuid Amerika. “Wat doet die nou hier?”, zegt Bjorn. “Wonen, wat anders…” “Dit gaan wij niet alleen oplossen hoor,” zegt ze vastberaden. En ze belt de receptie.

“Met de receptie.” “Er zit een vogelspin in onze douchecabine.” “Dat kan niet.” “Komt u maar kijken als u ons niet gelooft.” “Ik stuur wel een college langs.” Even later wordt er op de deur geklopt. “Receptie.” Bjorn doet, in tussen aangekleed, open. “Komt u binnen, daar zit tie.” En hij wijst naar de badkamer.

“Weet je zeker dat het een vogelpin is?” “Kijkt u maar naar dit plaatje. Zo ziet hij er uit.” Bjorn houdt de telefoon vlak voor zijn neus. De receptionist doet voorzichtig de deur open en stapt aarzelend naar binnen. “In de douchecabine zit tie”, roept Ilja, “en doe de deur dicht.” “Ik zie hem”, roept de receptionist. Hij komt terug en doet snel de deur dicht.

“We hebben echt een hele toffe dag gehad in Amsterdam. Het Rijksmuseum was schitterend, de rondvaart geweldig en de hasj ook, het hotel bevalt prima, maar hier zitten we niet echt op te wachten. Hoe gaat u dit oplossen? Krijgen we een andere kamer?”, zegt Bjorn.

“Een andere kamer kan helaas niet.” “Wat dan?” “Ik bel de dierenambulance.” En hij grijpt meteen zijn telefoon om het nummer op te zoeken. “Met de dierenambulance.” “We hebben een vogelspin in ons hotel. In de douchecabine van één van onze kamers. Wat moeten we doen?” “Vangen”, klinkt het grinnekend. “Maar pas op. Ze zijn niet dodelijk maar wel giftig.”

“Dat heb ik weer”, kreunt de receptionist. “Hoe vang je zo’n beest? Kunnen jullie dat niet doen?” “Heb je misschien een dienblad en een plastic deksel bij de hand?” “Ja hoor, dat sleep ik altijd mee als ik op bezoek ga bij gasten.” “Prima, als jij hem dan daar mee vangt, komen wij hem zo wel ophalen. Dag en veel succes ermee!”

Het lukt de receptionist even later de spin te vangen. Helaas komt hij ten val op de gang. En de spin ontsnapt.

Aquarium in parkeergarage

Ik lees op de site van “NU” dat de politie een aquarium heeft gevonden in een parkeergarage. Het geval is meegenomen naar het bureau. En de goudvissen hebben het net overleefd. Dat zet je toch aan het denken, mij in ieder geval wel. Wat Is hier aan de hand?

Mag Jantje van zijn moeder geen dieren. En heeft hij stiekem van zijn spaarcentjes een aquarium en vissen gekocht. In de parkeergarage kan hij ze anoniem verzorgen…En durft hij niet naar de politie te gaan als hij ontdekt dat het aquarium verdwenen is. Probeert hij het hierna nog weer met een aquarium ergens anders of met andere beestjes…

Wat doet de politie met het aquarium. Is het een mooie aanwinst voor hun ongezellige balie? En krijgen de vissen namen van de agenten…

Gaat Piet vreemd en wordt hij gesnapt? Is zijn vrouw helemaal hysterisch. Maakt hij dat hij wegkomt en kan hij alleen het aquarium nog meenemen? Bang als hij is dat zijn vrouw de vissen wat aan zal doen?

Gaan Kees en Anneke verhuizen en laten ze per ongeluk het aquarium staan. Of willen ze dat later ophalen maar blijkt het dan verdwenen. Zoeken ze de hele verhuisroute machteloos af. En komen ze niet op het idee naar de politie te gaan?

En wat vinden de vissen ervan?

Ganzenmoord

Daar zit ze aan haar keukentafel in de ouderwetse keuken. Zoals elke morgen draagt ze een overall. Met een vulpen, die ze nog van haar overleden vader heeft gekregen, begint ze te schrijven.

Bekentenis

Wijchen, 1 november 2017

Geachte politiefunctionaris, Ik heb een moord gepleegd. En ik ben er trots op. Wie ben ik? Een 85 jarige ex-boerin. Wanneer is het gebeurd? Vorig jaar. Waarom? Omdat ik dol ben op dieren. Over het hoe zal ik u verhalen. Maar eerst wat meer over mezelf, zodat u het misschien zult begrijpen.

Als klein kind zorgde ik, als boerendochter, al voor kippen, honden en katten. Soms mocht ik lammetjes of kalfjes de fles geven. Liefde voor dieren is me met de paplepel ingegoten. Op mijn leeftijd kun je natuurlijk niet meer actief boeren. Maar ik woon nog steeds op de boerderij van mijn voorouders. En ik heb nog honden, katten en kippen en ik voer de wilde ganzen.

Om op de hoogte te blijven van wat er in de wereld gebeurt, kijk ik elke avond het acht uur journaal. Het is tijdens één van deze journaals dat ik moordgedachten krijg. Dat was voor de eerste keer van mijn leven. En ik schrok er erg van. Normaal ben ik een heel zachtmoedige vrouw.

Ik zag beelden van massale ganzenvergassing. De man, die dit deed was erg trots op zijn werkwijze. Hij wachtte tot de ganzen in de rui waren en niet meer konden vliegen. Dan joeg hij ze zijn wagen in, waar de vergassing plaatsvond. Veel boeren waren hier erg blij mee zei hij.

Wat ik weiger te geloven, want ze krijgen ook subsidie als ze schade lijden door ganzen op hun land. In ieder geval was ik er niet blij mee. Dat kunt u zich misschien wel voorstellen?

Het duurde een tijdje voor ik het telefoonnummer van die vergasser kon achterhalen. Ik heb hem gebeld met de vraag of hij ook voor mij ganzen wilde vergassen. Het was nog verschrikkelijk duur ook. Dus op een goede dag, ik laat liever in het midden wanneer, stond hij bij mij voor de deur.

Natuurlijk bood ik hem koffie aan. Het was best een aardige man. Hij legde me uitgebreid uit hoe hij het ging aanpakken. Toen wist ik zeker wat mij te doen stond. Ik vroeg hem zijn vergasunit uit te leggen. En op het moment dat hij erin stond, sloeg ik de deur dicht en zette ik de gaskraan open. Net als de ganzen, die hij vermoordde, is hij een pijnloze dood gestorven.

Ik geniet altijd zo van de ganzen op mijn land.

Hoogachtend,

Minnie Breughel

Waaiboerweg 7

Wychen

Minnie wast zich en trekt een nette rok en blouse aan. Ze pakt haar stok. De zon schijnt buiten. Het is tijd voor een gezonde wandeling naar de brievenbus. Politiebureau Nijmegen staat op de enveloppe. De kanker zit nu in heel haar lijf. Ze weet dat ze stervende is.

Ziekte onbekend

Als ik in een ziekenhuis ben geweest, ben ik altijd blij achteraf niet op z’n minst een ziekenhuisbacterie te hebben opgedaan. Als ik bij de dokter ben, raak ik de bladen, waar vieze zieke mensenhanden hebben aangezeten niet aan. Liever staar ik wat voor me uit in de wachtkamer. Vreemde wc’s bezit ik nooit zonder papieren wc zitjes. Bij het minste of geringste was ik mijn handen… Dus ik kan er niets aan doen wat me bij de prikdienst S.H.O. in Nijmegen overkomt.

Ik meld me zoals altijd bij de receptie met: “Ik wil graag geprikt” Gevat zegt zij: ”Dan bent u hier aan het juiste adres.” Daarna neem ik plaats in de wachtkamer, nou ja wachtkamer: Er staan een aantal stoelen in een kring in een open ruimte.

Er zit al iemand. Een man van middelbare leeftijd met krukken. Na een tijdje vraag ik hem of hij allang wacht. “Al tien minuten”, zegt hij. Om direct daarna uitgebreid te verhalen over al zijn kwalen. Met als afsluiting: “Ik heb al een heleboel antibiotica- kuren gehad en niets helpt. Waarschijnlijk komt het doordat ik contact met vrienden heb gehad, die in een ver buitenland geweest zijn.” Ik betuig mijn medeleven.

Even later worden we tegelijk opgeroepen. Ik moet langs hem heen het gangetje in. En op dat moment raakt hij even met z’n hand mijn blote arm aan. Als ik daar nog aan denk… Ik kan er echt niets aan doen. Nu ben ik al bezig met mijn derde antibioticakuur. Ook mijn dokter weet niet wat het is.

Niets in het nieuws

Als het mooi weer is, proberen we zo vaak mogelijk pannenkoeken te eten in het restaurant op de Duivelsberg bij Berg en Dal. De route heen en terug door het bos zijn al fantastisch. Buiten op het terras zitten midden in de natuur is een verademing. En, niet onbelangrijk: de pannenkoeken zijn goed en de bediening is heel aardig.

Gisteren gingen we weer. Ik bestelde een Dulle Griet. Dat is een pannenkoek met rode vruchten en vanillesaus. Ton bestelde, zoals altijd, een pannenkoek met spek. We hadden een mooi plekje achteraf in een hoek. Het was, zoals zo vaak, druk. We waren nog maar net aan ons glas Moezel begonnen toen we een schot hoorden.

Ton gooide me op de grond en dook bovenop mij. Ik ga dood, flitste door me heen. We hoorden nog meer schoten. Paniek brak uit. Mensen renden gillend weg en een heel aantal was net als wij onder de tafel gedoken. Sommige mensen waren geraakt. Er was veel bloed. Ineens hoorden we “Allah akbar”. Niet te geloven: we waren onderdeel van een islamitische aanslag.

Het bleek dat de twee mannen, die ik er al een beetje verdacht vond uitzien, de daders waren. Ze zagen er heel anders uit dan de reguliere bezoeker. Ze hadden lange baarden en ze waren (ver) buitenlands gekleed.

In de verte hoorde we de sirenes van politie en ambulance. Iemand had gelukkig gebeld. De verdachten sprongen in de auto en reden weg. Later hoorden we dat ze klemgereden waren en zichzelf hadden opgeblazen.

Maar wat ik nou zo vreemd vind: er is niets van de aanslag in het nieuws. Nu hebben Ton en ik het vermoeden dat er al veel vaker van dit soort aanslagen zijn geweest, maar dat het stilgehouden wordt om de Nederlanders niet ongerust te maken. Daarom mochten we natuurlijk niemand wat vertellen.

Een onvergetelijke dag

Eigenlijk zou ik vandaag vliegen met Ryanair, maar de vlucht gaat niet door. Dus ik ben mijn eerste vakantiedag thuis. Thuis kun je ook van alles beleven.

10.00 Ik sta op. In de kamer blijkt dat mijn ratten vannacht ontsnapt zijn. Ben ik door mijn vermoeidheid vergeten het hok dicht te doen? Dat moet wel. Banken en kabels zijn aangevreten. Het duurt een half uur voor ik ze te pakken krijg.

10.30 Mijn koffiezetapparaat gaat kapot. Het was me al opgevallen dat hij weleens uit of aan stond als ik het niet verwachtte. Nu loopt hij ook niet meer door. Dan maar senseokoffie.

11.00 Ik heb me snel aangekleed, want ik hoorde dat er weer iemand bezig was met het kastje van Ziggo, dat aan de zijkant van mijn huis zit, en daar wil ik even wat tegen zeggen. “Kijk je wel een beetje uit dat je niets molt in mijn tuin? De vorige keer dat er iemand van jullie bezig was, is een paaltje van mijn hekje gesneuveld.” Ik kijk naar de man, ik kijk naar de tuin en wat zie ik dan: “Die plank daar hoort rechtop en verdorie, die plank is ook kapot,” zeg ik nijdig. “Dat heb ik niet gedaan. Dat zijn andere mensen van Ziggo geweest,” reageert de onbekende man al doorwerkend. “Daar baal ik wel van. Wil je alsjeblieft doorgeven dat er voortaan voorzichtig met mijn tuin moet worden omgegaan?” Zijn “Ja, dat zal ik doen,” komt betrouwbaar over. En nu maar hopen dat dit helpt denk ik. Heb ik dit goed genoeg aangepakt?

11.15 Ik trap in een hondendrol op mijn deurmat. Ik heb de hond vanmorgen om half elf uit de bench gelaten. En dit is mijn dank. Ik laat hem snel uit.

12.00 tot 15.00 De stroom is uitgevallen. Ik bel en hoor dat ik niet de enige ben met dit probleem. Om drie uur zal het verholpen zijn. Dat klopt

15.15 Er staat een man van NUON voor de deur. “Ik kom een slimme meter plaatsen,“ zegt hij vastbesloten. “Daar heb ik helemaal geen zin in,” reageer ik assertief. “Waarom niet?” Aan zijn gezicht te zien denkt hij: het gaat me vast nog wel lukken met dat vrouwtje. “Ik heb op Radar gezien dat ze vaak veel te hoge waarden geven.” “Radar?” “Ja, dat consumentenprogramma op maandagavond op tv.” “Maar het zijn juist hele handige dingen,” probeert hij nog even. “Ik wil het niet,” zeg ik ferm. En ik sluit de deur. Die man is vast mijn vriend niet geworden.

15.30 Mijn blauwe luxaflex voor de deur in de kamer laat ineens van boven los. Als dat nog maar gemaakt kan worden. Ik weet niet of ik die blauwe kleur en die maat nog wel ergens kan krijgen..

16.30 Olaf kan de luxaflex maken. We gaan samen pannenkoeken eten in Berg en Dal. Onze pannenkoeken lijken niet helemaal gaar. Op de terugweg wil ik nog een ijsje halen. Als ik terugkom in de auto zegt Olaf gelaten: “De auto doet het niet meer.” Gelukkig wil de eigenaar van de snackbar de auto wel slepen. Doordat hij een gebroken kabel heeft, gaat dat wat problematisch. Toch halen we mijn huis bijna. Op loopafstand belt Olaf de ANWB. Hij kan bij mij wachten.

18.00 Ik hoor op het tvjournaal dat ik moet evacueren. Er is overstromingsgevaar. Ik bel de vriend, waar ik in dit geval mag logeren zolang ik wil. Ook als het een jaar duurt omdat mijn huis, als de dijk doorbreekt, helemaal onder water raakt. Ik begin snel te pakken. Nog een geluk dat ik niet op vakantie ben.