Mijn naam

Ik krijg regelmatig complimenten over mijn naam. Veel mensen willen weten waar die naam vandaan komt. Dat zit zo:

Op het moment dat mijn ouders van mij in verwachting waren, was mijn vader ergens gelegerd en woonde mijn moeder in een zomerhuisje op een terrein daar vlakbij. Mijn vader bracht er zijn vrije tijd door. Dat huisje bestond uit twee delen. Het ene deel heette Mona, het andere Lisa, naar het schilderij Mona Lisa. Wij woonden in het Mona gedeelte. Daar hebben mijn ouders op geassocieerd en er is "Monetta" uitgekomen.

Het was toen der tijd nog een hele toestand die naam geaccepteerd te krijgen bij de Burgerlijke stand want die naam bestond nog niet. Maar mijn vader had veel overtuigingskracht. Ik ben de eerste Monetta van Nederland geworden.

Mijn tweede naam komt van de naam van het ledikantje, waar ik inlag. Ik ben dus naar een huisje en een ledikantje vernoemd.

Kolenkitherinnering

Ik was opa's lievelingetje. Hij is al heel lang dood. Op zijn begrafenis kreeg ik de enige foto, die in z'n portemonnee zat: een foto van mij en hem voor zijn huis. Soms mis ik hem nog. In de spullen, die ik van hem geërfd heb, leeft hij een beetje voort. Zo ook in de kolenkit. Het zwarte metalen gevaarte met twee handvaten en een opening van boven staat naast mijn blauwe bank.

Vaak kwam ik in de vakantie logeren. Van kinds af aan tot ik allang geschiedenis studeerde en met hem de geschiedenis van de tweede wereld oorlog ophaalde. Hij zat in het verzet.

In tegenstelling tot thuis mocht ik bij opa zoveel eten als ik wilde. We aten ook altijd wat ik lekker vond: rabarber, stoofpeertjes, nasi...En op de laatste dag van de logeerpartij bakte ik steevast pannenkoeken. Voor het eten las ik uit de bijbel. Als voorgerecht was er soep, als toetje bruine of gele vla van domo. Dit was het middagmaal. Om stipt 12 uur aan tafel. En stipt om 18 uur de broodmaaltijd van witbrood met roomboter en ham en kaas en een stukje roggebrood met stroop.

Tv kijken deed opa niet. We zagen alleen het acht uur journaal, waar hij dan uitgebreid commentaar bij leverde. We lazen veel. Ik deed soms wat handwerk en ik poetste 's middags als hij op bed lag. Ook wilde oopje altijd tot in detail weten wat ik had beleefd. Soms maakten we een wandeling door het dorp Roodeschool of door de velden.

Opa had geen verwarming. Ik sliep altijd op dezelfde kamer (naast de trap) in het zelfde bed. Deze kamer werd met schuifdeuren gescheiden van de voorkamer: een nette ontvangstkamer, zoals mensen vroeger hadden. In die kamer stond de kolenkachel.

Als mijn lakens klam waren en het ijs op de ramen stond, maakte mijn oom hem met zorg aan. Gek genoeg herinner ik mij niet de behaaglijke warmte, maar de grote rookwolken in de kamer en de angst 's nachts aan koolmonoxide vergiftiging te bezwijken. Opa vergat de schoorsteen weleens te laten vegen.

Eerste zoen

De eerste vijf klassen van de lagere school woonde ik in Rijssen. We verhuisden ook nog binnen die plaats. Daardoor heb ik op twee lagere scholen gezeten. De eerste drie klassen zat ik op de Julianaschool en klas vier en vijf op de Willem Alexanderschool.

Ik hoop dat ik die namen goed onthouden heb, want ik ben niet zo goed in het onthouden van namen. Zo ben ik ook de naam van mijn eerste vriendje vergeten. Ik ging met hem om in het eerste huis. Wij woonden in het midden van het blok. Hij woonde op de hoek. En hij was heel speciaal, want hij had in Curacao gewoond.

Mijn ouders gingen met zijn ouders om. Zo weet ik nog goed dat de drie kinderen van ons gezin bij hun moesten wachten op de geboorte van mijn jongste broertje. Mijn moeder beviel thuis.

Met mijn vriendje deed ik eigenlijk niet veel anders dan met mijn vriendinnetjes. Er was één maar. Hij heeft me naar ons schuurtje geleid en me daar een zoentje op mijn mond gegeven: Mijn eerst zoen.

Bibliotheek

Op de Willem Alexanderschool in Rijssen mochten we als we klaar waren met onze taak gaan lezen. Dat was voor mij een reden om een bibliotheek te beginnen. Ik nummerde al mijn boeken en hield nauwgezet in een schriftje bij wie wat leende. Er werd graag geleend.

Voordat ik ging studeren liet ik me testen om de keuze van de studie te vergemakkelijken. Er kwam uit dat ik naar de Bibliotheekacademie moest gaan. Ik wilde naar de universiteit. Dus het werd wat anders. Geschiedenis is een studie, waarbij het belangrijk is dat je graag leest.

Toch liet het bibliotheekidee me niet los. Later in mijn leven heb ik nog bij bibliotheken gesolliciteerd. Ik ben niet aangenomen. Maar ik vind het nog steeds heerlijk tussen allemaal boeken te lopen en rustig op mijn gemak leesvoer uit te zoeken.

Cavia's

Mijn zusje en ik kregen alle twee een cavia: een zwarte en een bruine. Wij sliepen samen op de zolderkamer. In de voorzolder, bij mijn schelpenmuseum, werd het cavia hok geplaatst. Mijn zusje was eigenlijk nog te jong om voor een beest te zorgen. Ik zal negen jaar geweest zijn. Omdat ik de cavia’s alle twee verzorgde, vond ik op een gegeven moment dat het eigenlijk alleen mijn cavia’s waren.

Vanaf die tijd hebben er heel wat cavia’s bij mij gewoond. Ik ontwikkelde een eigen caviataal om goed met ze te kunnen praten en ik leerde ze kunstjes, waarmee ik ook optrad. Meestal had ik eerst een mannetje en een vrouwtje. Die kregen dan natuurlijk jonkies. Iets wat ik geweldig vond.

Soms hield ik een jong, maar meestal verkocht ik ze aan een dierenwinkel. Ik vroeg dan eerst hoeveel geld ik ervoor kreeg. Daarna stelde ik voor in caviaproducten uitbetaald te krijgen en maakte daar dan een hoger bedrag van. Het gaf me een goed gevoel dat het de cavia’s weer ten goede zou komen.

Later, op reis in Egypte, kwam het oefenen in onderhandelen mij goed van pas.

Paspoortkamperen

Vroeger had je dat: Paspoortkamperen. Ons gezin deed daar aan mee. In de praktijk kwam het er op neer dat we eerst een paspoort moesten halen bij een speciale camping. In ons geval was dat bij een boer in Overijssel. Bij goed kampeergedrag kreeg je een paspoort. Wat dat inhield? In ieder geval je rustig en milieubewust gedragen.

Het was een genot elk weekend naar de boerderijcamping te gaan. Er waren daar veel dieren. En er werden regelmatig kalfjes geboren. We mochten dan die kalfjes een naam geven. Ook kregen we de biest: melk van een koe, die net gekalfd heeft. Heerlijk was dat.

Met het paspoort in ons bezit, verbleven we vijf jaar lang elke zomer zes weken op een paspoortterrein bij Lies op Terschelling. Volgens mij was het een terrein van Staatsbosbeheer. Het was een klein veld tegen de bosrand. Je moest al in november voor de zomer reserveren, zo populair was het.

Het was er erg primitief. Er waren twee koudwaterkranen en twee houten huisjes met twee toiletten. Daar zaten altijd spinnen. Ik weet nog dat ik eerst van toilet naar toilet ging om te kijken waar de spinnen zaten en dan pas mijn behoefte deed. We stonden een keer met onze tenten naast de wc. Die nacht hebben alle kinderen in hun broek gepiest. Dus zijn we maar verkast. Eens in de twee weken douchten we ons op een camping verderop.

Ook zag je op het paspoortterrein weinig bungalowtenten, laat staan caravans. Dat hoorde niet bij onze cultuur. Wat deden we daar? Er was een groot volleybalveld. Daar werd veel op gespeeld. Ons team kwam regelmatig uit tegen teams van andere campings. We gingen naar het strand. Mijn vader viste, soms ging ik mee. Hij voorzag vaak de hele camping van vis. Mijn broertje en ik liepen dinsdags en donderdags mee met de Brandaris wandeltochten.

En verder? Er was een klimboom. Met mijn broertje en zijn vriendjes ging ik vaak het bos in, waar we elkaar allemaal spannende verhalen vertelden. We speelden verstoppertje. Ik zette zeedieren op sterk water. En ik ging vaak naar de pony’s kijken iets verderop. Eens per jaar huurden we daar een karretje en lieten ons door de pony’s rondrijden op Terschelling.

Verder zal ik wel gelezen hebben. Dat zat er al vroeg in. Ach ja, dat herinner ik me ineens: We deden ook aan portemonneetje trek, Dat hield in dat we een portemonnee aan een touwtje hadden. We lagen in de bosjes af te wachten of iemand de portemonee van het fietspad pakte. Zo ja, dan hadden we de grootste lol. Na die vijf jaar op de paspoortcamping gingen we het buitenland verkennen. Ik was inmiddels 12 jaar.

Kabouters

Als jong meisje met vlechtjes zat ik bij de kabouters: De jongste afdeling van de padvinderij voor meisjes. Ik herinner me eigenlijk alleen het vuur maken en verdere hoogtepunten of dingen waar ik trots op ben. We kwamen bij elkaar in een pand in het bos.

Voor je je echt kabouter kon noemen, moest je het kabouterboekje uit het hoofd kennen. Hierin stond hoe goed je je als kabouter hoorde te gedragen. Ik was erg fanatiek in dat leren. Elke bijeenkomst had ik wel een overhoring. Als kabouter had je een kabouterpakje en een soort servet om met een kabouterspeld.

Verder herinner ik mij een brood eetwedstrijd, die ik won. Ik at dertien boterhammen. Ook bij heitje voor een karweitje. ¬- Een jaarlijks terugkerend fenomeen, waarbij je klusjes deed bij andere mensen voor geld. – blonk ik uit. Twee keer deed ik mee, twee keer won ik het boekje van “Tessa”.

Op een dag ving ik een gewonde eekhoorn. We deden hem in een ronde schone waspoederdoos, maar voor we bij de dierenarts konden komen, was hij al dood. Liefde voor dieren zat er bij mij al vroeg in. En ik houd eigenlijk nog steeds wel van presteren.

Blokfluit

Nu ik, in deze coronatijd, toch wat vaker aan vroeger moet denken, schiet me ineens het verhaal over blokfluitles te binnen.

Als 10-jarige wilde ik op pianoles. Dat mocht niet van mijn vader. Ik moest eerst op blokfluitles om noten te leren lezen. Elke woensdagmiddag ging ik naar een school om met een groepje andere kinderen les te krijgen. Veel plezier had ik niet aan het blokfluit spelen.

Het huiswerk deed ik dan ook een paar uur van tevoren. Toch zorgde ik in de les voor nog wat lol. Ik vond het zo komisch hoe het eruit zag al die kinderen met de blokfluit in de mond, gespannen wachtend op het sein om te beginnen, dat ik regelmatig in lachen uitbarstte.

Aan het eind van het lesjaar hadden we een uitvoering. Familie en bekenden konden komen kijken. We stonden op een podium in onze beste kleren. Van tevoren hadden we veel geoefend. Het ging een hele tijd goed, tot ik kwijt was waar we gebleven waren. Ik vroeg het mijn buurvrouw. Die raakte ook de draad kwijt. Zij vroeg het weer een ander en u mag raden wat er toen gebeurde.

Op pianoles ben ik maar niet meer gegaan.

Indiaan

In mijn jonge jaren had je cowboyfilms op tv, klappertjespistolen, cowboy- en indianenpakken (inclusief hoofdtooi en tomahawk) en indianenboeken. Of er ook cowboyboeken waren, weet ik eigenlijk niet. Ook hadden mijn broer en ik plastic indianen- en cowboypoppetjes en een heus fort.

Ik was het liefst indiaan en ik las indianenboeken helemaal stuk. Regelmatig zat ik, uitgedost als indiaan, met vlechtjes in het haar, in onze indianentent. De cowboys waren de agressors, de indianen een wijs, diepzinnig en dapper inheems volk met bijzondere gaven. Ze konden bijvoorbeeld goed spoorzoeken. Zo leerde je al jong dat de Amerikaanse allochtonen niet goed bezig waren geweest.

Toen besefte ik nog niet hoe slecht het met de indianen was afgelopen. Dat er nu veel verslaafd in reservaten zitten, waar toeristen ze kunnen bekijken. Ik wilde zijn zoals een indiaan: Wijs, diepzinnig, dapper, voor niemand bang. Ik zou me ook niet laten kennen als ik gekwetst werd en blijven strijden voor de goede zaak.

Natuurlijk heb ik niemand gescalpeerd, want dat deden ze ook die indianen.

Flappie

Het is bijna Kerst en het verhaal van Flappie, het konijn van een kind, dat ineens met Kerst geserveerd wordt, is weer veel te horen. Droevig en komisch tegelijk. Dat doet me denken aan mijn eigen konijnenverhalen.

Als kind logeerde ik regelmatig bij mijn opa, de vader van mijn vader. Via een kleipaadje achter zijn huis kwam ik bij de buren uit. Die hielden buiten konijnen. Ik voerde ze elke dag. Tot ik op een gegeven moment allemaal konijnenvelletjes aan de waslijn zag hangen. Daarna wilde ik er nooit meer heen.

Op een zekere dag waren we met het gezin bij de andere opa en oma op bezoek. Er was nog meer familie. Een oom kwam enthousiast de kamer binnen met een reuze groot wit konijn. Alle kinderen mochten hem aaien. En u raadt het al: Toen we gingen eten, bleek het konijn op het menu te staan. Jong als ik was, weigerde ik er toch een hap van te nemen. Ik was helaas de enige. De rest at met smaak

Ik heb daarna ook nooit konijn gegeten. Maar ik heb wel een vriend, die het leuk vindt om, als we samen uit eten zijn, konijn te bestellen. Toch nog een positieve afsluiter: Bij mijn kapster hebben we het vaak over haar konijn. Die loopt elke dag vrij in de tuin. Hij lijkt heel gelukkig te zijn.

Duimzuigen

Als kind genoot ik van het duimzuigen. Het gaf me een veilig gevoel. De combinatie met een zacht doekje of vooral een wilgekatje, waarmee ik dan tussen neus en mond aaide, maakte het genot alleen maar groter. Plotseling kwam daar een eind aan.

Ik was zeven jaar en ik ging op kamp. Dat beviel erg goed. Op zondagochtend zouden we bruiloftje spelen in de kerk. Van alle kinderen werd ik tot bruid verkozen. Ik kreeg een mooie trouwjurk aan en mijn haar werd opgestoken. Op de bruiloftsmars liep ik mijn bruidegom tegemoet, die bij het altaar stond. De kerk was bomvol kinderen en begeleiders.

Ineens begon een kind te lachen en te wijzen. Snel klonk er een groot hoongelach door de kerk. Ik zoog op mijn duim. En dat maakte de entrée van de bruid wel heel speciaal.

De avond daarna, ik zie het nog zo voor me: Vanuit bed zei ik tegen mijn vader, die in de deuropening stond “Ik ga nooit meer duimzuigen.” En ik heb het inderdaad nooit meer gedaan.

Knikkeren

Romeinse en Egyptische kinderen deden het al in de oudheid. Ik zie het kinderen nu nooit meer doen, maar in mijn jeugd deden we het vaak: knikkeren.

Eigenlijk ben ik vergeten hoe het spel precies ging maar volgens Wikipedia gaat het als volgt: “Knikkeren is het wedstrijdspel met knikkers. Er bestaan meerdere spelvormen. Een populair spel is waarbij meerdere deelnemers om de beurt, te beginnen van een afstand, een knikker (al rollend over de grond) in een kuiltje of knikkerputje moet proberen te werpen. Geprobeerd moet worden om knikkers van tegenstanders te raken zodat deze verder van het kuiltje komen te liggen. Diegene met als eerste alle knikkers in het kuiltje heeft uiteindelijk gewonnen.”

Je had een heleboel verschillende knikkers met elk hun eigen waarde. Zo had je glazen knikkers met één kleur, knikkers met meerdere kleuren, speciale knikkers, gewone knikkers, kleine knikkers en grote knikkers, de zogenaamde stuiters.

In Rijssen knikkerde ik met een kuiltje in de grond. Toen we verhuisden naar Alphen aan de Rijn knikkerde ik met de ruimte tussen stoeptegels als pot.

Als je een bijzondere knikker of stuiter, los van het knikkeren, wilde winnen onderhandelde je over de waarde. Dat bepaalde de afstand, waarvan je met je knikkers kon mikken. Als je miste waren de knikkers voor de tegenpartij. Als je won had je een mooie aanwinst. Dat kon ik goed: mikken. Knikkeren lag me ook wel.

Tot ik in de brugklas zat en mijn bureau voor het raam had staan. Daaraan moest ik huiswerk maken. Maar vanaf die plek kon ik buurtkinderen goed zien knikkeren. Vaak kon ik de verleiding niet weerstaan. Ik heb nog nooit zoveel verloren als dat jaar.

Poppenkast

Mijn ouders hadden vier kinderen. De eerste twee kinderen scheelden ruim een jaar. Dat waren mijn broer en ik. Daarna was er een kloof van vier jaar voordat ons zusje en twee jaar later ons broertje geboren werd. Dat werden in ons gezin vroeger de kleintjes genoemd.

Voor die kleintjes speelden mijn broer en ik, in onze vroege jeugd, Tutti en Frutti. Dat wilde zeggen dat we met hun plastic knijpknuffels een verhalenspel opvoerden. Pas jaren daarna kwam ik er, tijdens een maaltijd bij een vriendin, achter dat Tutti Frutti ook echt bestond. Het bleek om samengestelde droge vruchten te gaan.

Later kreeg ik een poppenkast met handpoppen. Je had natuurlijk Jan Klaassen en Katrijn, een echtpaar. Verder weet ik het eigenlijk niet meer. Alleen bij Blokker al heb je tegenwoordig volop keus. Er zijn ook nog vingerpoppen en poppen van een sok.

Door zo te spelen, leer je als kind al vroeg verhalen vertellen. Iets wat je later nog van pas kan komen.

Als puber had ik een vriendin, wiens moeder een echte grote poppenkast had. Op kinderfeestjes trad ze daarmee op. Op een gegeven moment was ze te ziek om te spelen. Ze vroeg aan ons de honneurs waar te nemen. Dat hebben we met veel plezier en succes gedaan.

Het was fantastisch de geboeide gezichtjes van de kinderen te zien.

Paardrijden

Ik was dertien jaar en, na veel zeuren, mocht ik op paardrijden in Avifauna. Net als veel meisjes van mijn leeftijd was ik idolaat van paarden. Ik las paardenboeken, spaarde paardenafbeeldingen en was regelmatig bij de manege te vinden, ook om kinderen op een pony rond te wandelen. Jarenlang stond er paard op mijn verjaardagslijstje.

Maar het paardrijden was niet altijd een groot feest. Ik vond het eng de stal in te gaan en het paard te zadelen. En bij het rijden had ik bijna altijd het dufste paard: Peacock. Met mij erop kwam deze ruin nog goed in actie. Zo af en toe bereed ik een ander dier maar de kans op steigeren en bokken was dan groot. Zodat ik ook regelmatig een paard vanaf de grond kon bekijken.

Toch heb ik vanaf mijn dertiende tot midden vijftien jaar meestal met veel plezier paard gereden. Stappen, draf, galop, dressuur. Ik kon het allemaal. Vooral het springen vond ik een fantastische ervaring. Het leek dan even net of je vloog.

Boerenbedrijf

Ik was acht jaar. Mijn moeder was ziek en mijn vader was toe aan een weekendje rust. Mijn broer en ik mochten een weekend mee met mijn juf, juffrouw Wildebeest. We gingen naar het huis van haar ouders op het platteland.

Ik herinner me nog sterk mijn opgetogenheid toen we via een stal met koeien het huis betraden. Als ik mijn ogen dichtdoe, zie ik de koeien nog staan. Verder hadden ze een ezel in de wei. Mijn broer en ik mochten daar achterstevoren op rijden, net als Dik Trom, een populair kinderboekfiguur uit die tijd.

Vanaf toen wilde ik later een boerderij met koeien, varkens, kippen, ganzen en honden. Ik wilde daarmee volledig zelfvoorzienend zijn. Dus ook verbouw van veevoer en menseneten en het maken van kaas. Dat ik dan mijn eigen dieren op moest eten, stond ik niet bij stil.

Heel lang had ik een zwak voor boeren. Die eigen boerderij is er nooit van gekomen. Inmiddels heb je biologische en gewone boeren. Bij de biologische stel ik me nog wel iets romantisch voor, Maar van veel van de gewone boeren hebben de dieren, de natuurgebieden en wij ondertussen last.

Vorig jaar ontdekte ik toch nog een leuk boereninitiatief: Elke Melk. Op de flessen van deze heerlijke melk staat de naam van de koe, die het gegeven heeft. Je kunt die koe opzoeken op internet, zodat het heel persoonlijk wordt. Ook staat aangegeven hoeveel eiwit, vet en lactose er in de melk zit. De melk wordt dus op het eigen bedrijf per koe gebotteld. Verkooppunt: Albert Heijn. Ik heb een tijdje gemaild met de boer. En ik heb begrepen dat de koeien goed behandeld worden. Toch een boerenlichtpuntje!

Eigenwijs

Ik ben eigenwijs. Dat vind ik een goede eigenschap. Het maakt mij geen meeloper, goedgelover of doorsnee mens. Ik heb een duidelijke eigen mening en ik leef op eigen wijze.

Bij de Cito-toets in de zesde klas haalde ik een hele hoge score. Natuurlijk ging ik naar het Lyceum. Maar ik speelde veel liever dan dat ik huiswerk deed. Een jaar later zat ik ineens op de M.A.V.O..

Ik was vast besloten toch naar de universiteit te gaan. Dus toen een biologieleraar in de derde klas aan iedereen vroeg wat ze na de M.A.V.O. wilden doen, antwoordde ik: “Ik ga eerst naar de H.A.V.O., dan naar het V.W.O. en daarna naar de universiteit.” Hij barstte in schaterlachen uit en de klas deed mee. Maar ik wist van mijn vader, die in het onderwijs zat, dat het wel kon.

Nu staat er al vele jaren drs. voor mijn naam. Jammer dat die leraar dat niet weet.

Schoolplezier

Ik heb op zes verschillende middelbare scholen gezeten: Brugklas Lyceum in Alphen aan de Rijn, M.A.V.O in diezelfde plaats, M.A.V.O in Maarssen, H.A.V.O in Maarsenbroek, H.A.V.0 en V.W.O. in Arnhem.

De meeste leuke herinneringen heb ik aan mijn tijd op de M.A.V.O in Maarssen. Het was op die school dat ik van onderdirecteur, op mijn verzoek, biest kreeg. Voor wie het niet weet dat is dikke melk van een koe, die net gekalfd heeft. Het was op die school dat ik voor iedereen ijsvrij vroeg aan de directeur en dat we het nog kregen ook. En het was op die school dat ik in de pauze mijn hapjes koek met veel succes bij elkaar bedelde.

Mijn leraar handenarbeid was zo enthousiast over het originele huis dat ik ontworpen had dat hij het nog lang bewaarde en als voorbeeld liet zien. Mijn biologieleraar kon niet geloven dat ik bij het werkstuk over vissen alle proefjes echt had uitgevoerd. En dat klopte ook: ik had ze de staart en vinnen niet afgeknipt. Ik had alleen bedacht wat er dan gebeurde. Daar had hij vrede mee. Met de leraar wiskunde debatteerde ik over politiek.

En de leraar Engels en ik waren het niet eens met een vertaling van Engels naar Nederlands. Volgens hem bestond het woord niet, wat ik zei. Hij sleepte mij en de hele klas mee naar het lokaal van de leraar Nederlands. Ik had ongelijk, maar het was wel heel erg leuk.

Politiek

Mijn vader was directeur van een vormingscentrum. Zijn onderdirecteur en diens vrouw hadden het te druk om te poetsen. Daarom leende mijn vader mij uit. Tijdens één van die poetspartijen werd ik opgeschrikt door een vreemde man in bed. Het was die man, die me later zou helpen jonger dan gebruikelijk bij de Arjos te komen.

Al vanaf mijn veertiende praatte ik mee in de jongeren organisatie van de Anti Revolutionaire partij, de linker tak van wat nu het C.D. A. heet. Ik kon meerijden naar Leiden en daar vergaderden we bij mensen thuis. Dat was heel leerzaam.

Ik verhuisde. En op mijn nieuwe school had ik innig politiek contact met mijn wiskundeleraar. Omdat ik niet goed was in wiskunde kreeg ik van Sinterklaas een pen om mijn wiskundesommen te maken. Dat had ik vast aan hem te danken. Samen zijn we ooit nog naar één van de eerste optredens van Ruud Lubbers geweest. We waren beiden enthousiast.

Ik discussieer nog steeds graag over de actualiteit en houd me goed op de hoogte van het nieuws. Maar met mij en de politiek is het verder niets geworden. En ik zit niet echt op de lijn van het C.D.A..

Actie!

Ik was jarenlang klasse-oudste. En als er bijvoorbeeld ijsvrij gevraagd moest worden, stapte ik naar de directeur. In de H.A.V.O. in Maarsenbroek vertegenwoordigde ik de hoogste klassen bij het organiseren van allerlei activiteiten ten bate van een school in een arm land. Zo hadden we een disco, verkochten we soep en was er een run. Jaren later werd er gewoon van uit gegaan dat ik de reünie wel georganiseerd zou hebben omdat ik nou eenmaal degene was die dat deed. Ik had het niet gedaan.

Het praktijktentamen Scheikunde op de H.A.V.O. daarna in Arnhem was heel anders dan de docent had voorbereid. Ik zette meteen een handtekeningactie op. Er was verontwaardiging alom over dat tentamen dus er werd volop getekend.

De dochter van de docent zat ook in onze klas. Waarschijnlijk heeft zij het doorgebriefd. Ineens waren de tentamens eerder nagekeken en had hij de puntentelling naar boven afgerond. En, je raadt het al, veel medescholieren wilden ineens van de lijst. Dat was nog niet alles: Ik werd ook nog voor de klas geroepen en in de zeik gezet.

Razend was ik over dit onrecht. Maar het heeft me niet weerhouden later in mijn leven in actie te komen tegen verkeerde zaken en verkeerd gedrag. Ik ben blij dat ik zo ben.